02/12/2024

De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen afdeling Gent heeft twee beklaagden veroordeeld tot effectieve gevangenisstraffen wegens onopzettelijke doding en het weigeren van hulp aan een persoon in nood. De tweede beklaagde – die ook werd veroordeeld voor opzettelijke slagen met de dood tot gevolg - had een man over de reling van een brug in het water gegooid. Beide beklaagden boden nadien geen enkele hulp, ook al zagen ze het slachtoffer verdrinken. Zij moeten ook hoge schadevergoedingen betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Feiten

In de ochtend van 17 juli 2022 kreeg de Gentse politie een oproep dat een man in het water was gegooid ter hoogte van het kruispunt van de Ferdinand Lousbergskaai met de Kasteellaan. Om 8.32 uur trof een duiker van de hulpdiensten een persoon aan in het water. Ondanks reanimatiepogingen bevestigde de MUG-arts om 8.43 uur het overlijden van het slachtoffer.

Op basis van getuigenverhoren, camerabeelden en een politiecontrole eerder die ochtend van een voertuig met Nederlandse nummerplaat kon een eerste beklaagde met Nederlandse nationaliteit worden geïdentificeerd. Op 18 juli 2022 begaven enkele politieagenten zich naar hun collega’s in Breda, waar de eerste beklaagde zich inmiddels was komen aanbieden. Tijdens zijn verhoor werd ook de identiteit van de tweede beklaagde bekend. Die bleek reeds bij de politie gekend te zijn voor diverse geweldsdelicten.

Onderzoek

Het onderzoek bestond uit de verhoren van beide beklaagden, getuigenverhoren en analyse van verschillende camerabeelden. Hieruit kwamen volgende conclusies naar voren:

  • De twee beklaagden en het slachtoffer hadden elkaar nooit eerder ontmoet. Ze kwamen elkaar op de ochtend van 17 juli 2022 tegen ter hoogte van het Sint-Annaplein in Gent. Het slachtoffer sprak de twee beklaagden aan. Terwijl het slachtoffer en de tweede beklaagde in een ‘speelse sfeer’ bleven praten, ging de eerste beklaagde een eindje voorop wandelen.

 

  • Op de brug ter hoogte van de hoek Kasteellaan - Lousbergskaai heeft het slachtoffer als eerste geprobeerd om de tweede beklaagde op te tillen. Enkele seconden later tilde de tweede beklaagde het slachtoffer over de reling, waardoor die laatste in het water viel.

 

  • Het slachtoffer greep de reling van de brug vast, maar werd door de tweede beklaagde verder over de reling geduwd. Wanneer het slachtoffer met zijn gewicht over de reling kwam, probeerde hij zich daar aan vast te klampen. De tweede beklaagde duwde hem evenwel weg van de reling naar het water toe. Als gevolg hiervan belandde het slachtoffer in het water.

 

  • Het hele gebeuren werd gadegeslagen door  de eerste beklaagde. Wanneer het slachtoffer in het water belandde, begaf de eerste beklaagde zich dichter naar de reling van de brug toe en keek heel kort in de richting van het water. Hij moet daarbij het slachtoffer hebben zien spartelen. Het kan niet kloppen dat de eerste beklaagde volgens zijn verklaring alleen maar rimpelingen op het water zag.

 

  • Beide beklaagden zagen duidelijk dat het slachtoffer er niet in slaagde om boven water te blijven. Ondanks het feit dat het slachtoffer aan het verdrinken was, hebben beide beklaagden geen hulp geboden of ingeroepen, maar zijn ze weggelopen.

 

  • Beide beklaagden liepen na de feiten weg, maar keerden kort nadien op hun stappen terug. Ook op dat moment zagen beiden het slachtoffer in het water spartelen. Hierbij heeft de tweede beklaagde nog kort overwogen om over de reling van de brug te kruipen. Hij heeft deze poging echter gestaakt, waarna hij samen met de eerste beklaagde opnieuw wegliep.

 

  • Uit het toxicologisch onderzoek bleek dat het slachtoffer een ethanolemie van 1,78 promille vertoonde.

 

  • Naast verdrinking kon geen andere traumatische, organische of toxicologische doodsoorzaak worden aangetoond. De ethanolemie van 1,78 promille kan bijgedragen hebben tot de verdrinking, en dit door vermindering van aandacht, reflexen en handelingsbekwaamheid.

 

  • Beide beklaagden konden inschatten dat de beklaagde op het moment van de feiten dronken was (wat zij volgens hun verklaringen ook deden), waardoor hij zich in een kwetsbare positie bevond.

Tenlasteleggingen

Op basis van het onderzoek moesten de twee beklaagden zich voor de rechtbank verantwoorden voor:

  • opzettelijke slagen met de dood tot gevolg (alleen tweede beklaagde)
  • weigering hulpverlening waarbij het gevaar door de verzuimer werd vastgesteld met verzwarende omstandigheid van de kwetsbare toestand van het slachtoffer
  • onopzettelijke doding

Strafmaat

De rechtbank veroordeelde de eerste beklaagde tot een gevangenisstraf van 2 jaar en een geldboete van 400 euro. De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar.  

Beide beklaagden moeten samen ook een totale schadevergoeding van 50.900 euro en een rechtsplegingvergoeding van 7.350 euro betalen aan diverse burgerlijke partijen.

 

Motivering rechtbank

Bij het bepalen van de strafmaat hield de rechtbank onder andere rekening met de volgende elementen:

  • De tweede beklaagde kent een normafwijkende ingesteldheid. Elk normaal voorzichtig en vooruitziend persoon zou zich na dergelijke feiten vergewissen van de toestand van zijn slachtoffer. Ondanks dat het slachtoffer in groot levensgevaar verkeerde, weigerde de tweede beklaagde manifest en flagrant om hulp te bieden. Dit getuigt van een verregaande onverschilligheid voor de mogelijks fatale gevolgen van zijn handelen.

 

  • De zeer ernstige problemen van de tweede beklaagde op alle cruciale levensgebieden, met ernstige psychologische problemen ingevolge misbruik tijdens zijn minderjarigheid. De rechtbank stelt echter vast dat de tweede beklaagde weinig of geen motivatie vertoont om zijn problematieken op diverse levensgebieden aan te pakken, desgevallend met professionele hulp. Hij neemt voorlopig ook geen enkele verantwoordelijkheid op, wat van hem een gevaar voor de maatschappij maakt.

 

  • De verregaande onverschilligheid van de eerste beklaagde voor de fatale feiten. Hij heeft manifest nagelaten en finaal flagrant verzuimd om zich te bekommeren om het lot van het slachtoffer. Dit getuigt van een zeer laakbare moraliteit.

 

  • De eerste beklaagde blijkt tot op heden niet te beseffen dat zijn verantwoordelijkheid voor het overlijden van het slachtoffer verpletterend groot is. Er is geen enkel spoor van enige verantwoordelijkheidszin. Hij vertoont evenmin een oprechte intrinsieke motivatie om zijn gedrag in vraag te stellen.

 

  • De jonge leeftijd en het relatief gunstig strafrechtelijk verleden van de eerste beklaagde.