De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen heeft op 11 mei 2023 uitspraak gedaan over de milieustakingsvordering die was ingesteld door een aantal inwoners van Antwerpen en Zwijndrecht en Greenpeace Belgium tegen Lantis, aannemersconsortium Rinkonîen en 3M Belgium. De eisers waren naar de rechtbank getrokken naar aanleiding van de infrastructuurwerken die in opdracht van Lantis in het kader van de Oosterweelverbinding worden uitgevoerd. Deze werken brengen grondverzet met zich mee van gronden die met PFAS zijn vervuild door de nabijheid van de fabriekssite van 3M Belgium.
De vordering was door de eisers gesteld op basis van de Milieustakingswet van 12 januari 1993 die de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg toelaat om in te grijpen wanneer hij het bestaan vaststelt van een kennelijke inbreuk (of een ernstige dreiging hiervan) op regelgeving met betrekking tot de bescherming van het leefmilieu. De eisers vorderden de stopzetting van een reeks handelingen en het opleggen van een reeks maatregelen, zowel met betrekking tot de uitgegraven gronden als met betrekking tot de onuitgegraven gronden.
De rechter heeft de milieustakingsvordering afgewezen om verschillende redenen:
- Met betrekking tot de onderdelen van de milieustakingsvordering betreffende de onuitgegraven grond die werden gesteld ten aanzien van 3M Belgium, oordeelde de rechter dat deze de rechtsmacht van de burgerlijke rechter te buiten gaan. De vordering van eisers is er immers in feite op gericht om een bodemonderzoeks- en saneringstraject op te leggen dat afwijkt van het reeds door OVAM opgelegde traject, zonder dat eisers de onwettigheid van dit traject inroepen. Het is niet aan de burgerlijke rechter om zich de discretionaire beoordelingsbevoegdheid van de OVAM toe te eigenen en zich in de plaats te stellen van de OVAM door een afwijkend bodemonderzoeks- en saneringstraject op te leggen. Op die manier zou de burgerlijke rechter aan de OVAM haar beleidsvrijheid ontnemen en het beginsel van de scheiding der machten schenden.
- Met betrekking tot een hele reeks andere onderdelen van de milieustakingsvordering, vooral betreffende de uitgegraven grond, oordeelde de rechter dat de gevorderde stakingen en maatregelen zonder voorwerp zijn. Dit omdat de geviseerde handelingen reeds werden gestaakt of de gevorderde maatregelen al worden nageleefd, zowel op basis van de reeds tussengekomen schorsingsarresten van de Raad van State van 29 december 2021 en 19 april 2022 als op basis van de vrijwillige engagementen van Lantis die o.a. werden vastgelegd in het saneringsverbond dat op 28 oktober 2022 werd afgesloten met een hele reeks instanties. Handhaving door de milieustakingsrechter is wat betreft deze onderdelen dus niet vereist.
- Ten slotte oordeelde de rechter dat, wat betreft de resterende onderdelen, de milieustakingsvordering ongegrond is. Deze onderdelen hadden nog betrekking op de stopzetting van de opslag en verwijdering van ongeveer 380.000 m³ aan gronden met een PFAS-concentratie niet hoger dan 47 μg / kg droge stof die reeds waren uitgegraven vóór het arrest van de Raad van State van 19 april 2022 en die tijdelijk opgeslagen liggen in ingezaaide grondhopen verspreid over de werf. Voor deze gronden oordeelde de rechter dat het niet vaststaat dat de tijdelijk opslag ervan, op de wijze zoals Lantis dit doet, een inbreuk uitmaakt op de heersende milieuwetgeving. Bovendien blijkt niet dat de tijdelijke opslag aantoonbare schadelijke effecten heeft op het leefmilieu en de gronden dus onmiddellijk verwijderd moeten worden. Er kunnen volgens de rechter dus geen manifeste milieuovertredingen worden vastgesteld die moeten worden gestopt of voorkomen.
Communicatiecel
REA Antwerpen, afdeling Antwerpen