Het hof van beroep Gent heeft de strafvordering tegen vijf beklaagden niet ontvankelijk verklaard. De vijf mannen moesten zich verantwoorden voor drugshandel, bendevorming en witwassen. Ze stelden echter dat de eerste beklaagde door zijn (beweerde) rol als infiltrant bij de FGP en de DEA de feiten had uitgelokt of minstens had versterkt. Het hof achtte de infiltratie voldoende aannemelijk, en oordeelde dat alle beklaagden hun recht op verdediging in de kern was aangetast.
Feiten
Tussen 12 en 15 oktober 2020 werden vijf containers ingevoerd vanuit Suriname in de Antwerpse haven. Onderaan deze containers waren stalen en ijzeren balken gelast waarin 281,60 kg cocaïne verborgen zat. De containers waren bestemd voor een firma uit Anzegem waarvan de tweede beklaagde vennoot was.
Door het gebruiken van de versleutelde SKY ECC applicatie kwam de politie op het spoor van diverse personen die bij het transport waren betrokken. Ze ontdekten dat de eerste beklaagde via zijn bedrijf samenwerkte met de firma van de tweede beklaagde om hout, soja, suiker en andere goederen in te voeren vanuit Zuid-Amerika. Deze goederen dienden echter als deklading voor de invoer van cocaïne. Alles werd minutieus georganiseerd: de verzending, het regelen van officiële documenten, de betalingen en de verkoop van de ladingen.
Tenlasteleggingen
Vijf beklaagden moesten zich voor de correctionele rechtbank van Kortrijk verantwoorden voor volgende tenlasteleggingen:
- Leidend persoon criminele organisatie
- Deelname aan besluitvorming criminele organisatie
- Invoer, uitvoer en vervoer van middelen zonder vergunning met verzwarende omstandigheden (meer bepaald 1.500 kilo cocaïne uit Uruguay en 281,60 kilo cocaïne vanuit Suriname)
- Voorbereidende handelingen met het oog op de onwettige aanmaak, de verkoop, de levering of het zich aanschaffen van verdovende middelen of psychotrope stoffen met verzwarende omstandigheden
- Omzetting of overdracht criminele vermogensvoordelen om illegale herkomst te verbergen
- Verbergen van de aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom criminele vermogensvoordelen
De eerste beklaagde bevond zich in wettelijke herhaling voor wat betreft ‘Deelname aan besluitvorming criminele organisatie’ en ‘Voorbereidende handelingen’, aangezien hij op 18 december 2020 wegens gelijkaardige feiten door de correctionele rechtbank van Brussel was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar.
Tussenvonnis REA Kortrijk – de rol van de eerste beklaagde als infiltrant
De vijf beklaagden vroegen om de strafvordering tegen hen onontvankelijk te verklaren. Ze verwezen hiervoor naar de rol van de eerste beklaagde. Die beweerde als infiltrant of ‘runner’ te werken voor de Belgische Federale Gerechtelijke Politie (FGP) en de Amerikaanse Drug Enforcement Administration (DEA). Zijn rol bestond erin om bedrijven in kaart te brengen die participeerden in de cocaïnetrafiek. Hij moest de personen achter deze bedrijven ook aanzetten om nieuwe transacties op te zetten, onder meer door contacten te leggen met undercoveragenten van de DEA. Door de eerste beklaagde op onwettige wijze als burgerinfiltrant te gebruiken, werden de misdrijven van de andere beklaagden uitgelokt of toch minstens versterkt.
De rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk ging niet op deze vraag in en verklaarde de strafvorderingen ontvankelijk. In een tussenvonnis van 2 januari 2024 oordeelde de rechtbank dat het niet voldoende aannemelijk was dat de eerste beklaagde in opdracht handelde van een binnenlandse of buitenlandse overheid (zijnde de FGP en de DEA). De rechtbank baseerde haar oordeel onder andere op volgende elementen:
- Er was geen sprake van een overheidsbevel.[1] Zo bevestigde het openbaar ministerie schriftelijk dat de eerste beklaagde geen burgerinfiltrant was, en dat de Belgische autoriteiten geen verbintenissen met hem waren aangegaan of hem hadden gemachtigd om strafbare feiten in België te plegen. De DEA heeft in België dan weer geen publiekrechtelijk gezag en kon dus geen rechtmatig bevel geven om misdrijven te begaan.
- Er was geen sprake van provocatie of onoverwinnelijke dwaling. De beklaagden konden het niet aannemelijk maken dat zij het misdrijf pleegden door enige tussenkomst van de Belgische autoriteiten. En hoewel de eerste beklaagde zeven gesprekken voerde met iemand van de Amerikaanse ambassade maakte dit een tussenkomst van buitenlandse politiediensten met betrekking tot de ten laste gelegde feiten nog niet aannemelijk. Geen van de voorgelegde stukken maakte het ook geloofwaardig dat de eerste beklaagde als ‘runner’ zou zijn betaald of een contract met de Amerikaanse autoriteiten zou hebben afgesloten.
De vijf beklaagden gingen tegen dit tussenvonnis in beroep. Ze verwezen onder andere naar het feit dat enkele politieambtenaren van de FGP niet als getuige waren verhoord.
Hof van beroep verklaart strafvorderingen niet ontvankelijk
Het hof van beroep heeft de strafvorderingen tegen de vijf beklaagden niet ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat het recht op verdediging van alle beklaagden in de kern is aangetast, waardoor het recht op een eerlijk proces in zijn geheel onherstelbaar is aangetast.
Enerzijds ziet het hof van beroep namelijk diverse elementen die het wel degelijk aannemelijk maken dat er minstens sinds 2017 sprake was van burgerinfiltraties door de DEA, ook in België, waarbij de eerste beklaagde als burgerinfiltrant duurzaam werd aangestuurd door een contactpersoon, en dit met medeweten en medewerking van de FGP Kortrijk (meer bepaald drie politieambtenaren die hem tevens aanspoorden om opnieuw logistieke activiteiten op te starten met als doel drugcriminelen te vatten).
Het hof beschikt anderzijds over geen enkel document of een vertrouwelijk dossier waaruit blijkt dat de eerste beklaagde toestemming had om strafbare feiten te plegen, noch dat hij hiervoor werd aangestuurd door de DEA en de FGP Kortrijk.[2] Door het ontbreken van een officieel dossier kunnen de drie politieambtenaren van de FGP Kortrijk niet van strafrechtelijke immuniteit genieten. En zij kunnen als getuige niet verplicht worden om zichzelf te incrimineren.
Het is bijgevolg voor het hof onmogelijk om na te gaan of de in hoofde van de andere beklaagden weerhouden misdrijven al dan niet werden uitgelokt, zoals door hen wordt voorgehouden. Door het ontbreken van deze belangrijke getuigenissen worden de beklaagden bijkomend aangetast in hun recht van verdediging.
Het hof kan zo het openbaar ministerie niet volgen in haar verweer dat er geen (wettelijke) burginfiltratie in België is geweest en dat eventuele afspraken met de DEA de Belgische autoriteiten, die hiertoe geen verbintenissen zouden zijn aangegaan, geenszins binden. Als het openbaar ministerie, zoals voorgehouden, niet op de hoogte zou zijn geweest van deze clandestiene – en bijgevolg onwettige – infiltraties op Belgisch grondgebied, is de betrouwbaarheid van het uit het strafonderzoek verkregen bewijs aangetast.
Beoordeling hof van beroep
Zoals reeds aangegeven ziet het hof van beroep diverse elementen die het wel degelijk aannemelijk maken dat de eerste beklaagde werd ingezet als burgerinfiltrant door de DEA, en dit met medeweten en medewerking van de FGP Kortrijk.
Zo verwijst het hof naar:
- De gedetailleerde en consistente wijze waarop de eerste beklaagde in drie verschillende verklaringen heeft aangegeven dat hij minstens vanaf 2018 als burgerinfiltrant door de DEA werd ingezet in verschillende - clandestiene - operaties in België.
- Het bewijs (toch minstens het begin ervan) onder de vorm van: de vele screenshots van chatgesprekken (onder meer via SKY ECC applicaties) en de forensische analyse van de communicaties tussen de eerste beklaagde en het nummer gelinkt aan de Amerikaanse ambassade in Brussel. Het verloop en de duur van deze contacten wijzen er op - of geven minstens sterke aanwijzingen – dat er wel degelijk een contactpersoon was op de Amerikaanse ambassade en dat deze contacten niet kaderden in de reguliere werking van een ambassade.
- Op de terechtzitting van het hof van 18 december 2024 werden nieuwe stukken neergelegd die de stelling van de eerste beklaagde zouden ondersteunen.
- De contacten tussen de eerste beklaagde en enkele leden van de FGP Kortrijk beperkten zich ogenschijnlijk niet tot het louter passief verzamelen van informatie omtrent de cocaïne transporten. De contacten hebben zich geïntensiveerd tot een samenwerking die volledig buiten het voorliggend strafonderzoek is gehouden. Deze samenwerking kwam neer op het feitelijk aansturen van de eerste beklaagde om zijn activiteiten in de houtsector verder te zetten teneinde de criminele organisatie te ontmantelen.
- Het transport van de vijf containers uit Suriname zou volledig verlopen zijn onder supervisie van het DEA-contact en een contactpersoon van de FGP Kortrijk.
Cassatie
Het openbaar ministerie heeft op 14 februari 2025 cassatieberoep ingesteld tegen dit arrest. Hierdoor zijn de bepalingen uit dit arrest nog niet definitief.
[1] “Behoudens wat de misdrijven betreft, zoals bepaald in boek II, titel Ibis, is er geen misdrijf, wanneer het feit door de wet voorgeschreven en door de overheid bevolen is.”
[2] De burgerinfiltratie, die bijzondere risico’s met zich mee brengt, is als bijzondere onderzoeksmethode aan een strikt wettelijk kader onderworpen. Hiervoor is een machtiging van de procureur des Konings vereist, net als een voorafgaand akkoord van de federale procureur. Dit akkoord wordt bewaard in het vertrouwelijk dossier. De burgerinfiltrant tekent een memorandum dat zijn identiteit, zijn rechten en plichten, de wijze van infiltratie en veiligheidsmaatregelen rond het beschermen van zijn identiteit bevat. Van elke fase van de uitvoering van de burgerinfiltratie wordt verslag uitgebracht aan de procureur des Konings. Er wordt ook voorzien in een strafuitsluitende verschoningsgrond voor de strikt noodzakelijk strafbare feiten die de burgerinfiltrant in het kader van zijn opdracht uitvoert.