Drie beklaagden veroordeeld wegens zwartwerk en mensenhandel
De rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge heeft de bestuurders van twee kippenverwerkingsbedrijven veroordeeld wegens sociaalrechtelijke misdrijven en mensenhandel. In de vestigingen in Ingelmunster, Kortrijk en Zulte waren enkele tientallen mensen aan het werk die niet over geldige identiteitspapieren of een geldig verblijfsstatuut beschikten.
Feiten
In maart 2020 verklaarde een man, naar aanleiding van zijn bestuurlijke arrestatie, dat hij was tewerkgesteld in het bedrijf van de eerste beklaagde, waar hij amper of niet werd betaald, vele uren moest werken en het slachtoffer werd van slagen of verwondingen. De man voelde zich uitgebuit. Hij verwees ook naar een ander bedrijf, met name dat van de vierde beklaagde.
Uit onderzoek bleek dat beide ondernemingen zich bezig hielden met het aankopen van geslachte kippen, het bewerken (versnijden) van het kippenvlees en het leveren van het product aan klanten. Een van de vestigingen bevond zich in een loods in een woonwijk. Beide bedrijven bleken een aanzienlijke omzet te realiseren, hoewel er slechts een tweetal werknemers officieel waren aangegeven. Er was ook sprake van nachtelijke werkactiviteiten.
Gerechtelijk onderzoek
Op 23 september 2020 vorderde de arbeidsauditeur een gerechtelijk onderzoek wegens mogelijke sociaalrechtelijke misdrijven en feiten van mensenhandel. Er werd onder meer gebruik gemaakt van observaties, telefoontaps, het uitlezen van gsm-toestellen en huiszoekingen. Dit leidde tot volgende conclusies:
- De eerste beklaagde kreeg in het verleden reeds een verbod om nog activiteiten in persoonlijke naam uit te voeren. Zijn onderneming werd toen gesloten door het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV). Vervolgens werd een vennootschap op naam van zijn echtgenote (derde beklaagde) opgericht. In de praktijk was de eerste beklaagde de bestuurder.
- In beide ondernemingen bleken enkele tientallen mensen aan het werk die niet over geldige identiteitspapieren of een geldig verblijfsstatuut beschikten (illegalen). Zij waren bijgevolg ook niet officieel ingeschreven (Dimona-aangifte) waarbij ook sociale zekerheidsbijdragen ontdoken werden.
- De broer van de eerste beklaagde (de tweede beklaagde) was eveneens nauw betrokken bij de organisatie van het werk en het aansturen van de illegale werknemers. Zelf verbleef hij ook illegaal in het land.
- De vierde beklaagde bevestigde dat hij werknemers zonder verblijfsstatuut had tewerkgesteld. Hij verklaarde eveneens dat hij samenwerkte met de firma van de eerste en de derde beklaagde.
Tenlasteleggingen
De eerste, tweede en vierde beklaagde moesten voor de rechtbank verschijnen voor diverse tenlasteleggingen als dader of mededader:
- geen of incorrecte Dimona-aangifte bij indiensttreding;
- tewerkstelling van een buitenlandse onderdaan zonder verblijfsvergunning;
- mensenhandel met als doel de uitbuiting door arbeid en diensten met verzwarende omstandigheden.
De eerste en vierde beklaagde werd ten laste gelegd dat zij (de voorschotten van) de sociale zekerheidsbijdragen niet hadden gestort.
De derde beklaagde werd mondelinge bedreigingen met een aanslag waarop een criminele straf is gesteld ten laste gelegd. Zij werd vrijgesproken. Er kan niet worden uitgemaakt of de bedreiging wel door haar werd geuit.
Beide ondernemingen werden in de loop van de gerechtelijke procedure failliet verklaard, waardoor de vorderingen tot sluiting van de ondernemingen als ongegrond werden afgewezen.
Motivering rechtbank
Bij het bepalen van de schuld en de straffen baseerde de rechtbank zich onder andere op volgende elementen:
- De werknemers hadden geen geldige verblijfsdocumenten. Omwille van hun precaire verblijfssituatie waren zij bereid om gevaarlijk, weinig comfortabel en slecht betaald werk te aanvaarden. Nog meer dan reguliere werknemers zijn zulke medewerkers om den brode afhankelijk van hun werkgever. Dat de slachtoffers opdracht kregen om bij controle op de loop te gaan, onderlijnt dat de beklaagden zeer goed wisten waarmee ze bezig waren.
- Door hun illegale status en het zwartwerk bouwden de slachtoffers geen sociale rechten op en waren ze niet verzekerd tegen arbeidsongevallen (hetgeen nochtans pertinent was gezien het werken met bijvoorbeeld scherpe voorwerpen zoals messen). Er waren geen vaste arbeidsuren. Er was nooit garantie op verdere tewerkstelling. Dit hing volledig af van de goodwill van eerste beklaagde. De slachtoffers verrichtten nachtarbeid, wat hun aanwezigheid op het bedrijf makkelijker verborgen hield. Bovendien werden deze medewerkers manifest onderbetaald en kregen zij geen loon bij ziekte. Er waren onvoldoende beschermingsmiddelen of faciliteiten voor het personeel (zelfs geen toilet). De werknemers moesten hun eigen maaltijd buiten nuttigen, ook wanneer het regende. Ze moesten soms shiften van 7 tot 11 uur presteren en mochten nooit langer dan vijf minuten pauze nemen.
- De argumentatie van de eerste beklaagde, dat het om ‘vriendendiensten’ ging, is ongeloofwaardig en overtuigt de rechtbank op basis van de strafgegevens geenszins. Binnen een commerciële omgeving moeten prestaties die duidelijk onder de noemer arbeid vallen, gepaard gaan met het respecteren van de verplichtingen die op de werkgever rusten. De eerste beklaagde rekruteerde doelbewust mensen van Marokkaanse nationaliteit en bijna uitsluitend mensen zonder geldig verblijfsstatuut in België.
- Werknemers tewerkstellen op een wijze dat ze economisch worden uitgebuit, is een tewerkstelling die strijdig is met de menselijke waardigheid. Arbeid moet waardig zijn en dat is het geval wanneer de arbeid kan worden verricht in omstandigheden van vrijheid, billijkheid en veiligheid.
Straffen en schadevergoedingen
De rechtbank heeft volgende straffen uitgesproken:
Eerste beklaagde
Een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden met uitstel voor een termijn van 5 jaar, en een geldboete van 48.000 euro, waarvan 24.000 euro met uitstel voor een termijn van 3 jaar. Hij wordt ook voor een periode van 5 jaar uit bepaalde rechten ontzet. Een bedrag van 45.000 euro werd verbeurd verklaard.
Tweede beklaagde
Een gevangenisstraf van 15 maanden met uitstel voor een termijn van 5 jaar (uitgezonderd de periode in voorhechtenis), en een geldboete van 48.000 euro waarvan 36.000 euro met uitstel voor een termijn van 3 jaar. Hij wordt ook voor een periode van 5 jaar uit bepaalde rechten ontzet.
Vierde beklaagde
Een gevangenisstraf van 2 jaar, waarvan 1 jaar met uitstel voor een termijn van 5 jaar, en een geldboete van 88.000 euro waarvan 44.000 euro met uitstel voor een termijn van 3 jaar. Hij wordt ook voor een periode van 5 jaar uit bepaalde rechten ontzet. Een bedrag van 37.750 euro werd verbeurd verklaard.
Schadevergoedingen
De eerste, tweede en vierde beklaagde moeten eveneens schadevergoedingen betalingen aan de burgerlijke partijen.