Beklaagde vrijgesproken voor veroorzaken dodelijk verkeersongeval
De correctionele rechtbank van Dendermonde heeft een jonge man vrijgesproken voor onopzettelijke doding en onopzettelijke slagen en verwondingen bij een verkeersongeval. Hiermee bevestigt de rechtbank een vonnis van de politierechtbank in Aalst, dat stelde dat er voldoende elementen waren om te twijfelen of de beklaagde effectief tijdens het ongeval achter het stuur zat.
Feiten
In Nieuwerkerken bij Aalst botste op 19 augustus 2019 een auto met vier jongeren tegen een geparkeerde oplegger van een vrachtwagen. Het ongeval gebeurde na het uitrijden van een straat die slechts toegankelijk was voor fietsers, landbouwvoertuigen, ruiters en voetgangers. De bestuurder had het verkeersbord C3 genegeerd en was na een uitwijkmanoeuvre aan het slippen gegaan.
Wanneer de politiediensten om 01.48u ter plaatse kwamen, zagen zij drie jonge mensen op de grond liggen. Eén van hen, de latere beklaagde, verklaarde dat hij de chauffeur was en dat de auto aan zijn moeder toebehoorde. De beklaagde bleek onder invloed van alcohol (1,23 promille). Hij had slechts een voorlopig rijbewijs, waarmee hij ’s avonds en ‘s nachts in het weekend niet mocht rijden.
Om 01.54u kwam een vierde jongere toe op de plaats van het ongeval. Hij zei dat hij samen met de drie andere personen in de wagen zat. Hij kon na het ongeval zelf uit het voertuig kruipen en bevrijdde de drie andere personen. Vervolgens ging hij ergens aanbellen om hulp te vragen.
Om 02.15u stelde een MUG-arts vast dat één van de passagiers, een 14-jarig meisje, was overleden. De beklaagde werd in levensgevaar afgevoerd naar het OLV Aalst. De twee andere jongeren werden respectievelijk zwaargewond en lichtgewond naar het ASZ ziekenhuis gebracht.
Op basis van de diverse verklaringen na het ongeval legde de politie de posities van de inzittenden in het voertuig vast: de beklaagde werd als chauffeur aangeduid, de lichtgewonde jongere als passagier vooraan, het zwaargewonde meisje links achteraan en het overleden meisje rechts achteraan.
Twijfel tijdens het verloop van het onderzoek
Tijdens het onderzoek doken diverse elementen op die twijfel zaaiden over de posities van de inzittenden, en dan vooral wie tijdens het ongeval achter het stuur zat:
- Verschillende vrienden van de inzittenden verklaarden dat de beklaagde nooit reed als hij gedronken had.
- De beklaagde verklaarde in een verhoor van 10 september 2019 dat hij zich weinig kon herinneren van het ongeval, en wie er reed. Hij kon zich ook zijn verklaring aan de politie meteen na het ongeval – waarin hij bevestigde dat hij de chauffeur was - niet meer herinneren.
- Het zwaargewonde meisje achteraan verklaarde op 13 november 2019 dat haar broer – de lichtgewonde jongere – de auto bestuurde.[1]
- Sommige verklaringen van de inzittenden stemden ook niet overeen met feitelijke technische vaststellingen aan de gecrashte auto. Zo liep de beklaagde zware verwondingen op, maar was de auto op de plaats van de bestuurderszijde nog intact. De lichtgewonde passagier verklaarde dan weer dat hij de auto via de bovenzijde had verlaten, terwijl de rechterdeur van de passagierszetel vooraan open stond.
- De beklaagde droeg normaal een bril als hij met de auto reed, maar zijn bril werd opgevouwen teruggevonden in de opbergbak in het bestuurdersportier vooraan.
Politierechtbank Aalst: vrijspraak
De beklaagde moest zich voor de politierechter verantwoorden voor onder meer onopzettelijke doding bij een verkeersongeval en onopzettelijke slagen en verwondingen bij een verkeersongeval.
De politierechtbank in Aalst sprak de beklaagde vrij (vonnis van 16 november 2023). Volgens de politierechter waren er voldoende elementen om te twijfelen of de beklaagde effectief tijdens het ongeval achter het stuur zat, en twijfel over de schuld speelt altijd in het voordeel van de beklaagde.
Zowel de burgerlijke partijen als het openbaar ministerie gingen tegen dit vonnis in beroep.
Oordeel correctionele rechtbank Dendermonde
De correctionele rechtbank van Dendermonde heeft het vonnis van de politierechtbank bevestigd.
Motivering correctionele rechtbank
Bij haar beslissing hield de rechtbank rekening met volgende elementen:
- De waarde van de eerste verklaringen van de beklaagde - onmiddellijk na het ongeval - is voor de rechtbank niet nihil (in tegenstelling tot het oordeel van de politierechtbank). De rechtbank stelt echter vast dat deze eerste verklaringen geen steun vinden in latere verklaringen van de beklaagde. De rechtbank twijfelt of deze eerste verklaringen niet beïnvloed werden door de fysieke en mentale toestand van de beklaagde (hersenschudding, geheugenverlies). Zo kan de amnesie wetenschappelijk gemotiveerd worden. De rechtbank kan zo geen gevolgen afleiden uit de verklaringen van de beklaagde met betrekking tot zijn schuld.
- Het feit dat het zwaargewonde meisje drie totaal verschillende verklaringen aflegde rond de identiteit van de bestuurder. In de gegeven omstandigheden kan de rechtbank geen doorslaggevende bewijswaarde hechten aan die verklaringen. Ze bieden onvoldoende garanties om enige conclusie te trekken met betrekking tot de waarheidsvinding.
- Buiten bovenstaande verklaringen zijn er amper objectieve vaststellingen die toelaten om de identiteit van de bestuurder te achterhalen.
- Net als de politierechter stelt de correctionele rechtbank zich vragen bij de verklaringen van de lichtgewonde jongere, maar gelet op verschillende onzekerheden in het dossier kan de rechtbank het waarheidsgehalte van deze verklaringen niet beoordelen.
- Samen met de politierechter stelt de correctionele rechtbank vast dat tijdens het vooronderzoek bijzonder nonchalant werd omgegaan met (de inbeslagname van) het voertuig en het daaruit volgend sporenonderzoek. De rechtbank stelt zich ook vragen bij de manier waarop het verhoor van het zwaargewonde meisje van 18 mei 2021 aan het strafdossier werd gevoegd, net als bij het feit dat minstens één van de onderzoekers overtuigd leek te zijn van de onschuld van beklaagde.
- De rechtbank hecht bijzondere waarde aan het verslag van de wetsdokter en de verkeersdeskundige. In hun onderzoeken gaven zij aan dat het waarschijnlijker was dat de beklaagde de bestuurder was (en niet de lichtgewonde jongere). Maar geen van beide hypothesen kon met zekerheid worden uitgesloten. Ook beide deskundigen kunnen geen zekerheid bieden over het feit of de beklaagde al dan niet het voertuig bestuurde.
- Het vermoeden van onschuld geldt als algemeen rechtsbeginsel en dus ook ten aanzien van de beklaagde. Twijfel over de schuld speelt altijd in het voordeel van de beklaagde.
[1] In een later verhoor van 18 mei 2021 trok de jonge vrouw de verklaring van 13 november 2019 weer in. Ze beweerde dat de politie haar onder druk had gezet. Ze dacht ook dat haar broer omwille van zijn minderjarige leeftijd minder zwaar zou worden gestraft dan de beklaagde (op het moment van de feiten haar vriend). Opmerkelijk: dit verhoor van 18 mei 2021 werd pas 2,5 jaar later – op 11 januari 2024 - aan het Openbaar Ministerie bezorgd.